meten overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: metten, mèten (Zuidwest-Drenthe Zuid), metten II

  1. meten

    Wij moet nog meten, hoe lang die latten bint (Exlo)

    Hij meet met twei maoten (Eelde)

    Die kuj wel mit de elle (uut)meten, zo laank is hij (Meppel)

    Zie ook:
  2. een afgepaste hoeveelheid ergens in doen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie meet de (koffie)bonnen in de meul (Sleen)

    Die met altied

    op zich an, die meuj in de gaten holden (Pesse)

    Bron: H. Tiesing Zie ook:
  3. met grote passen lopen

    Mit grote passen mèette hij op huus an (Fluitenberg)

    Hij medde der aordig uut (Dwingelo)

    metern

    Mit passen en meten wordt de tied versleten (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...