meteter de
  1. iem. die mee-eet

    Ik moet vanaovend een beetie meer eten koken, wij hebt een miteter (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. puistje

    Do hèes wal hoeveul meteters um het gezicht, Gezienao (Zweelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...