metkriegen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. meekrijgen

    Ie kunt Gerrit nooit metkriegen as der argens wat te done is, dat is wal zo'n hoeshenne (Hijken)

    Ik heb kompelment ok nog metkregen

    Doe zie trouwde, kreeg zie flink wat met (Emmen)

    Zie ook:
  2. in leven houden(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Wij hebt dat kalf metkregen (Sleen)

    Zie ook:
  3. begrijpen(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe)

    Hij krig niks mit

    Hij wordt aold, hij krig het almaol nich meer mit (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...