metmaken overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. meemaken

    Heb ie dat al ies eerder mit emaakt? (Zuidwolde)

    Zie ook:
  2. beleven

    Aj wat metmaken wilt, moej met hèur metgaon; dat bint lösse knapen (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...