metvaren onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. meevaren

    Ik bun eerder een maol mitvaren mit een eerappelschip (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. meerijden(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Ast metwist, kaanst nog metvaoren (Westdorp)

    Toen as ze mit de neie weg bezig waren, mugge wij metvaren op de lorries (Ruinerwold)

    metveuren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...