meugen sterk, werkwoord, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: maggen, muggen (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), mèugen (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. mogen

    IJ meugt wal met, mor ij huuft niet (Sleen)

    Ie magt mij dat muurtie wel even opmetseln (De Wijk)

    Zie ook:
  2. graag lusten

    Die brij is zo kloeterig, die mag ik zo niet (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  3. houden van

    Den kerel mag ik nich (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. graag willen

    Ik meug wel ies weten hoe dat ofleup (Rolde)

    IJ meugt er niet an denken dat oes dat overkommen zal (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  5. mogelijk zijn

    Het mag wal zo wezen, mor ik geleuf het niet

    Ik zal Hendrik even vraogen, die mag der wel meer van weten

    Zie ook:
  6. wenselijk zijn

    Ie mugt wel ies naor de kapper (Noordscheschut)

    Zie ook:
  7. kunnen

    Dat mag ai nou wel zeggen, mor het mot nog bewezen worden (Eexterveen)

    Hoe is het met hum? Het mag wel zo (wezen)

    *Bie mekaar deugt ze niet en van mekaar meugt ze niet (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...