(zachte) geluidjes maken
Dat kind lig wat te miemeln in de kinderwagen (Sleen)
zachtjes huilen
Non moej niet zo zitten te miemeln, het wordt er toch niet aans van (Zweelo)
mompelen(Zuidwest-Drenthe)
Ene die wat in hum zolf prat, zit wat te miemeln (Hollandscheveld)
zeuren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)
Schei oet te miemeln, dat gezeur mot maor is opholden (Exlo)
treuzelen met het eten(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)
Hij zit te miemeln met het eten (Een)