mieters bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. erg, zeer

    Dat döt mieters zeer (Zeyen)

    Wat een mieters mooie dag (Gieten)

    Dat hef mij mieters zeer edonne (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. verduiveld

    Die mieterse vent, ik zal hum kriegen (Sleen)

    Mieters nog an toe, wat heb ie een mooi pak an (Meppel)

    ofgemieterd

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...