mik -ken, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: migge (Zuidwest-Drenthe), mikke, mikke II

  1. ongerezen brood van gemalen ongezift koren, zowel gebakken in blik als gekookt in een buil

    Mik is bakken van grof gemalen meel en is miestal niet goed gaar (Emmen)

    Met die dreuge mik kuj eein wel een gat in de kop gooien (Anloo)

    Zo dreuge as (olde) mikke (Diever)

    Een migge of mikke is een gebakken stoete. Dat mag mit krenten wezen, het hoeft niet (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. vervelend persoon(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    Wat een rare mik van een vent (Oosterhesselen)

    *Schele Mik/Veur een dubbele pik/Veur een dubbele traon/Waor komp schele Mik vandaon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...