mindern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. minder worden

    De veurraod draank is aordig minderd vanaovend (Emmer Erfscheidenveen)

    Het mindert wat met het onweer (Gasselte)

    Zie ook:
  2. minderen, kalmer aan doen

    Meerdern en mindern van steken (Nieuw Amsterdam)

    As alles zo duur wordt, muw vanzölf wel wat mindern (Noordscheschut)

    Een beetien mindern, ie rieden veul te hard (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...