misdoen' overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. misdoen

    Ik heb die man nog nooit wat misdaon, mar hij zegt mij nooit goeidag (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. aandoen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat of den zien vrouw wel aal niet misdaon hef, daor is het èende van vort (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...