Ook: misten (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)
missen, ontberen
Hij is weg, ik zal hum missen (Dalen)
Die fietse kan ik vandage niet missen (Hoogeveen)
Ik kan hum missen as koezenzèerte (Dwingelo)
Wij hebt appels zat, wij wilt nog wel wat missen (Fluitenberg)
Ze mussen dat kind al vroug missen (Barger Oosterveld)
Het mist mij niet gauw, mar gusteraovend kun ik het toch werkelijk niet wachten
niet treffen
Ie kunt wel proberen um die veugel te raken, mar ik wil wedden daj mist (Broekhuizen)
Hij hef de boot mist (Mantinge)
misgaan
Ze wezen mij de weg, het kun niet missen (Elim)
Ik wol vanmiddag hen daansen, as het mij mar niet mist
niet aantreffen, niet hebben
Wij misten gister ok ien van de pinken oet het laand (Hijken)
ontbreken
Der mist nogal wat bij dat spel (Sleen)
mishebben(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
Het mist mij niet vaeke, mar dat het mij nooit mist, kan'k niet zeggen (Wapserveen)
As het mij niet mist, he'k Job gister nog zeen op de mark (Hijken)