miszeg'gen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. iets verkeerds zeggen

    Wat hest toch wal tegen mie. Heb ik die wat miszegd? (Barger Compascuum)

    Daor hef ie niks an miszegd, het is jao de waorheid (Diever)

    Zie ook:
  2. niet aan de verwachtingen voldoen(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Die koe miszeg oes wat, die gef mar een kalvermaoltien (Oosterhesselen)

    Nou miszegt het mesien ook nog, net in het drokste van tied (Eexterveen)

    Bron: A. Dening Zie ook:
  3. mislukken(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Het is mij wat miszegd, ik heb er wat verkeerd spul opgooid (Exlo)

    Aj over die balk loopt, möt je niks miszeggen of ij valt er of

    Bron: A. Dening Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...