moeten onovergankelijk, sterk, werkwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: meuten II, moten (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), moouten (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), mouten (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), mutten (Zuidwest-Drenthe), meuten, mèuten (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. moeten, behoefte hebben aan

    Jan mus aldeur lachen (Erica)

    Wat möt dat daor bij de schuur? (Sleen)

    Ik moet uut de broek

    Mus dat zo neudig?

    Zie ook:
  2. moeten, verplicht zijn

    Die kan der niet veur vort, hie zal wel moouten (Anloo)

    Ik heb er niet veule zin in, mor moten is ook wat (Diever)

    Moeten is dwang en schreien, ...rèren (Hollandscheveld)

    ...krieten (Meppel)

    bleren (Zuidwolde)

    is kindergezang (Exlo)

    Ik moet niks, allennig starven (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. moeten, behoren

    Wie meut allemaol wat bezeunigen in disse tied (Beilen)

    Ie mut mij niet teveule um de kop zeuren (Hoogeveen)

    Doe most nich zo neisgierig wezen (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. onvermijdelijk zijn

    Wij zult wel naor hoes moeten, want het bedde komt niet bij oes (Drouwen)

    Zie ook:
  5. graag willen

    Ik mut het nog zien (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  6. naar ze zeggen

    Hij mot geweldig zingen kunnen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  7. onvermijdelijk zijn

    Het mut oe mar overkomen daj der mit dit weer uut moeten (Nijeveen)

    Zie ook:
  8. van doen hebben

    Wat zij hier in de buurte mutten, weet ik niet, maar ik vertrouwe het veur gien cent (Meppel)

    Zie ook:
  9. (zoz, md, kvd), in

    te moeten wezen

    Zij bint maor gauw trouwd, want het was te moten (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...