motten onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. knoeien, morsen

    Ze hebben weer aan het motten west met waoter, ...heui (Eelde)

    Hij is gien melker, hij mot het meeste buten de ummer (Pesse)

    Zie ook:
  2. licht regenen

    Het geeit mis met het weer, het begunt al te motten (Anloo)

    mossen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...