nörs bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: neurs (Midden-Drenthe), nors, nurs (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. nors, stuurs

    Die man hef toch zo'n nörs gezichte (Beilen)

    Die kik aaltied even nors, daor komp nooit een lachie of (Schoonoord)

    Hie gaf een nörs antwoord (Dalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...