nachtvolk het
  1. late gasten

    Wij kunt gien naachtvolk gebruken (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. logés

    Wij kriegt nachtvolk (Oosterhesselen)

    Zij hebt allend een café, maor enkeld neemt ze wel ies nachtvolk (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. volk, dat laat bij de weg is

    Ik heb het niet zo groot op dat nachtvolk, dat 's nachts bij de diek lop (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  4. zwervers etc.

    Onder nachtvolk verstaot wie streupers en smokkelers (Barger Compascuum)

    Vrogger haw wal is nachtvolk op het heui (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...