nageln overgankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: nagel

  1. (vast)spijkeren

    Dat moej verdekt nageln (Anloo)

    As e nou niet om liek wil, za'k hum an het beschot nageln (Klazienaveen)

    Wij zult even de zolder nageln (Ruinerwold)

    Het peerd was verkeerd naogeld, het wur er kreupel van

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...