naobluien onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. nabloeien

    Met dat zachte weer bluut de rozen nog nao (Padhuis)

    Zie ook:
  2. geil blijven, gezegd van een varken dat bij de beer is geweest(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij lig nog wat te naobluien; dan blif e lang geil van achtern (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...