naoheuien onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. het achtergebleven hooi bijeenbrengen

    Naoheuien was mal wark, veural aj de wind tegen hadden (Zwiggelte)

    Je mout goud naoheuien, aans wil der gien gras weer gruien (Eexterveen)

    As ze an het laden waren, dan mus ie naoheuien (Hijken)

    Zie ook:
  2. door hooibroei natgeworden hooi uit de hooiberg of de schuur halen en in de zon te dro

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...