narf I narven, dehet, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: narft, naarf (Kop van Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), narve (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. smerige plek op de huid

    Hie wast zuk nooit, hie hef een narf op de kop liggen (Borger)

    Hij har de zwarte narven in de nekke (Klazienaveen)

    Wat een smeerlap is dat, de narven staot hum op de hoed (Coevorden)

    Zie ook:
  2. soort schurft

    Die koe hef een hiele narf op de pokkel (Sleen)

    Hie hef ter narven van op de hoed

    Zie ook:
  3. de huid(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Die was zo kommen te vallen, die had het narf van de elleboog schaafd (Geesbrug)

    arf III

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...