nieuwmelkt
Wij hebt vief veerzen neimelkt (Hooghalen)
De buren hebt een neimelkte koe, wij hebt er buust van kregen (Borger)
Ik heb een neimelkte neuze
Een neimelkte kippe
Hij is aordig neeimelkt, hij is al an het haver zèeien
Ie mut niet zo neimelkt wèzen