neringdoende -n, nering, de
  1. , (veroud.)middenstander

    Vrogger hadden ie boeren, burgers en neringdoenden (Nieuw Amsterdam)

    De neringdoenden hebt er veurdeel van dat er neie huzen ebouwd wördt (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...