neudeloos bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: node..., nodeloos

  1. zonder noodzaak, onnodig

    Ie mut dat dier niet neudeloos laoten lieden (Ruinerwold)

    Dat is een nodeloos gedoe, daor schiet ij niks met op (Schoonlo)

    Hie löp der ok neudeloos bij, wij kunt het met drei man wal of (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...