neugen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. verzoeken, uitnodigen

    De buurwieven wörden op kraomvesite eneugd (Havelte)

    Hij kwam der morzo inlopen zunder dat hij neugd was (Emmer Erfscheidenveen)

    Zie ook:
  2. aansporen om toe te tasten

    Laot je mor niet aal neugen, krieg mor ies an (Ekehaar)

    Wij bint hier niet wend aal te neugen. Aj wat hebben wilt, moej mor wat pakken (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...