neulig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: neulderig, neulerig, neul(d)erig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. jankerig, dreinerig

    Het kind is de hiele dag zo neulerig, het zal het wal met het mondtien hebben (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  2. slecht gehumeurd

    Hie is al een paor daogen neulig (Balloo)

    Dat is een neulige kou (Emmer Erfscheidenveen)

    neutelig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...