(vaak mv.) neusdruppel
Ik har de heile boel verstopt zitten en nou
heb ik neusdruppen (Barger Oosterveld)
Aj neusdruppen nimt, gef
dat aordig verlössing (Sleen)
Neusdruppels helpt mij
niet (Ruinerwold)
lopende neus(Kop van Drenthe)
Wai hadden vrouger een slachter, dei haar nog wel ies neusdrup (Peize)