neutelig bijvoeglijk naamwoord, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: neutel (Zuidwest-Drenthe), neutelijk (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), neutelaachtig, nöttels (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

Bron: H. Tiesing & H. Tiesing & H. Tiesing
  1. druk, gejaagd(Zuidwest-Drenthe)

    Een drok peerd en ook nog wat zenuwachtig nuumt men vaeke een neutelig peerd (Uffelte)

    Die kerel is helemaol neutel, hij wet niet wat hij eerst of lest mut doen (De Wijk)

    Zie ook:
  2. verdrietig

    Wat hej toch, ie bint jao zoe neutelig (Ruinen)

    Zie ook:
  3. slecht gehumeurd

    Hij is mit het verkeerde bien uut bedde stapt. Hij is neutelig as de pest (Vledder)

    Zie ook:
  4. dreinerig

    Klein Joppie haar zère oren en was aordig neutelig (Hijken)

    neulerig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...