Ook: nèveln (Zuidwest-Drenthe Zuid)
misten, nevelen
Je moet wal reken dat het tegen de aovend weer begunt te neveln (Odoorn)
As de boeren an het kalkstrèèien bint, dan nevelt het over het laand hen (Hijken)
Het stof nevelt oet de zolder bij het schonen (Sleen)
Hail fien sproeien nuimen wie ook wel neveln (Tweede Exloërmond)
wazig zijn
Het nèvelde mij wat veur de ogen (Zuidwolde)
Het begunt hum wat te nèveln, hij is niet hielemaole helder meer (Zuidwolde)
hard lopen, hard gaan(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Wat lèup die kerel, hij nevelde der langs (Ruinerwold)
De haze nevelde der tussen uut (Hoogeveen)
Hij jeug zo onwies hard, hij nevelde der aover (Ruinerwold)
Het nevelde achter de wagen an
Hij gaf die vent een klap dat het zo nevelde
nieveln