nikkoppen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. knikken met het hoofd, ja knikken

    Die man zat wel te nikkoppen op de vergadering, mar hij zee niks (Broekhuizen)

    As mien vao nikkopde, was het klaor, dan much het (Sleen)

    Hij nikkopte van 'goeiedag' (Klazienaveen)

    Zie ook:
  2. knikkebollen

    De olderling zat in de karkbaank te nikkoppen onder de prèke (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...