knikken met het hoofd, ja knikken
Die man zat wel te nikkoppen op de vergadering, mar hij zee niks (Broekhuizen)
As mien vao nikkopde, was het klaor, dan much het (Sleen)
Hij nikkopte van 'goeiedag' (Klazienaveen)
knikkebollen
De olderling zat in de karkbaank te nikkoppen onder de prèke (Elim)