noesterig II bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Veenkoloniën

Ook: noestig

  1. , var. als bij

    noest

    Hie is vanmörgen met het verkeerde bien oet bedde stapt, hie is zo noesterig as wat (Weerdinge)

    Een noestig kereltien is iene die geregeld kribt (Ruinerwold)

    Hij gaf een noestig antwoord (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...