nop -pen, de
  1. nop, inz. van garen of stof

    Noppen in breigaoren dat is tegenwoordig weer modern (Broekhuizen)

    Ik heb een jurk met noppies kocht (Ekehaar)

    Bai het draogen van kleren kommen er noppen op

    Nao het wassen kwamen almaol noppies op mien schoet (Roswinkel)

    Zie ook:
  2. stip(Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Mien jurk was blauw mit widde noppen (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  3. mv. nieuwe kleren

    Hie is in de noppen

    Zie ook:
  4. In zien noppies wezen

    Hij is bar in zien noppies met de arfenis (Oosterhesselen)

    *Kiender bint een zegen des Heren, mar zij holdt, ...vreet (Westerbork)

    oe de noppen van de kleren

    Kinder mit eren/Holdt oe de noppen van de kleren (Wapse)

    nok II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...