Ook: nirtig, nörterig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), nurtig (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), nortelig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), nörtig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid)
Bron: Drentsche Volksalmanak & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningenkorzelig, knorrig, wrevelig
De musse stund hum zeker niet goed, hij was zo nurtig (Noordscheschut)
Blief oet zien buurt, hie is zo nörterig in de hoed (Oosterhesselen)
Hij gaf een nortig antwoord (Fluitenberg)
moeilijk, lastig, netelig, id. als
nirtig