nuling bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: neuling(s), neuling (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), nuiling (Kop van Drenthe), neulijk (Midden-Drenthe), nulig, nulijk

  1. plotseling

    Het kwam mij wal een beetien nuling op de hoed vallen (Emmen)

    Zie ook:
  2. nauwelijks

    Het voor kun mor nuling deur de baander

    Het klied kan der mor nuling oet

    Zie ook:
  3. moeilijk, lastig

    Het is een nuling geval

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...