nunern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: nunen (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. neuriën

    Hai nunert aal maor wat an onder het waark (Roden)

    Oet de radio nunerde een wieze

    Het dörp met de bluiende perebomen en het nunerend deeipie

    Bron: B. Veenstra Zie ook:
  2. kreunende geluidjes maken(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het kind lag in de wieg al een hiel tied te nunern (Borger)

    De kou nuunde wat (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...