och tussenwerpsel
  1. Ook wel met rekking uitgesprokenoch

    Hoe was het feest? Och, het gunk wel (Geesbrug)

    Och jong, zit nait zo te smakken, kanst ja wel uuthongerd wezen (Valthermond)

    a II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...