oetbouwen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. uitbouwen

    Ze hebben die winkel flink uutbouwd (Klazienaveen)

    Most vouer koren een beetje meer uutbouwen

    Zie ook:
  2. techniek van ploegen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Anbouwen is naor mekaar toe en oetbouwen is van mekaar (Beilen)

    Zie ook:
  3. rooien met de ploeg(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie waren an het erpel oetbouwen (Sleen)

    Smerige eerpels wordt niet erooid, maor uut ebouwd (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...