oetdragen II sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. naar buiten dragen

    Bij een groeve wuurd het liek deur de baander het hoes oetdreugen (Padhuis)

    Zie ook:
  2. ten einde dragen

    Die koe hef de tied goed uutdragen (Ruinerwold)

    Dat zwien is de aander week oetdragen (Zwiggelte)

    Zie ook:
  3. (veend. kvd) 'Vaak kwam er geen kruiwagen aan te pas en werd de turf in een korf, maar meestal in za

    oetdraogen (Eelde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...