oetdrukking -s, de
  1. uitdrukking

    Die uutdrukking kenne wij niet (Zuidwolde)

    Ach, dat was zo mar een uutdrukking (Vledder)

    Dat mut dan ok tot uutdrukking komen (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. gezichtsuitdrukking

    An de oetdrukking op zien gezicht kuj wal zien, dat e wal wat beleefd hef (Hooghalen)

    De oetdrukking van het gezicht is niet goed; hie kun wal ziek wezen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...