oetgerekend bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. uitgerekend

    Hij komp uutgerekend altied onder het eten (Dwingelo)

    Oetgerekend op zundag regende het (Eexterveen)

    Zie ook:
  2. slim, uitgekookt(Zuidwest-Drenthe)

    Het is een goeie kerel, maor in zaken is hij slim uutgerekend (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...