oetgeven overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. uitgeven, weggeven, uitdelen

    Geld kuj mar ien keer oetgeven (Stieltjeskanaal)

    Ie keunt nich meer oetgeven as daj in de portemenee hebt (Barger Oosterveld)

    Alles uutgeven en zöls mit het nakende gat staon, det haj edacht

    Beuren en oetgeven; geld mot in bewegen blieven, aans komp der schimmel op (Eext)

    Het olde meinse gef nou de boel al uut an de kiender! (Ruinerwold)

    R. zal bij mij de lakens niet oetgeven

    Zie ook:
  2. (wederk.) zich voordoen

    Hij gaf zich veur een ander oet (Padhuis)

    Zie ook:
  3. uitgeven van boeken, kranten enz.

    Het uutgeven van een clubblad is duur (Erica)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...