uithangen
Murgen moej de de vlag oethangen (Balloo)
Je moet dat pak even uuthangen laoten (Klazienaveen)
Dat wasgood moej beter uuthangen; zo op een proppie wordt het nooit dreuge (Dwingelo)
Het döt mij nei, waor ze nou weer uuthangt (Hoogeveen)
Waor zulden die knapen uuthangen, het is al 8 ure ewest (Broekhuizen)
Het hangt mij de hals oet (Buinen)
Zai hebben op dat feest de baist uuthangen (Emmer Compascuum)
Hij hangt de grote Jan uut
uithalen, uitspoken(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Hij is vortkreupen, wat zul hij oethangen hebben? (Beilen)
Door hebt die jonges wat oethangen, dat is gien gekheid meer (Barger Compascuum)