oetharken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. uitharken, met een hark bewerken

    Ie mut dat grös even goed uutharken (Noordscheschut)

    De rommel toe de sloden oetharken

    Vandaoge mout ik de toene uuthaarken

    Wij moet dat voor heui nog wal even oetharken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...