oethouwen overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. uitslaan

    Die kiel mus e is goed oethouwen, hij zit vol zand (Padhuis)

    Het vuur oethouwen (Emmen)

    Dat bint een paar mooie blokken holt um klompen oet te houwen

    Even een legge rogge oethouwen (Mantinge)

    de meelzakken oethouwen (Sleen)

    Zie ook:
  2. (scherp en) recht slaan(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    De smid mus de plougschere oethauwen (Barger Oosterveld)

    As een schoffel omliggen gaon is, kuj hom oethouwen (Roderwolde)

    Een stuk iezer kaold oethouwen

    uutsmeden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...