oetleggen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. uitleggen

    Ik kan het hum wal proberen oet te leggen, man hij begrip er toch niks van (Barger Oosterveld)

    Meester mot die som beter oetleggen, zeg mor (Eext)

    Zie ook:
  2. uitspreiden, neerleggen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    De wasse op de blieke uutleggen (Elim)

    Zie ook:
  3. uit elkaar leggen van turf(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    As het weer een beetien metzat, dan kun er in april al één riegel uutlegd worden. Bij uutleggen he (Klazienaveen)

    Zie ook:
  4. ruimer maken van een kledingstuk

    Aj de jasse wat wieder hebben wilt, dan keuj hum misschien wat uutleggen as der wat roeme naoden anz (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  5. groeien, groter worden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)

    Tegen dat hie kalven mot, kan de veers zuk nog geweldig oetleggen (Borger)

    Die man legt de laatste tied aordig uut (Erica)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...