oetlotten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. uitloten

    Zien nummer is oetlot, hij hef gien pries (Barger Oosterveld)

    Die oetlot was, mus trakteren

    Binj der nog in bleven, of binj oetlöt? (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...