oetrooien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. een

    rooi

    Wij moet nog even een scheiding oetrooien (Sleen)

    Wij wilt een scheidingssloot maken, mor wij moet hum eerst wal oetrooien

    oetritsen

    Zie ook:
  2. rooien

    Ze waren an het bomen oetrooien (Emmen)

    De veugelkarstestruken möt uut ereuid worden (Havelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...