oetvallen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. uitvallen

    Dat is een miskoop west, dei koue valt slecht oet (Barger Compascuum)

    Het hoor is hum uutvallen (Emmer Compascuum)

    Het is mij der morzo oetvallen

    Hij kan zo lomp uutvallen (Klazienaveen)

    As het elektries oetvalt, zuuk wij een keers op (Borger)

    Hij is niet benauwd oetvallen

    Het is in mien naodeel uut evöllen (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...