oetwaskern overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. (uit)wassen

    Non hej die brook al wèer smèrig en ik heb hum pas oetwassen (Hijken)

    Wat is die boezeroen toch groezelig, ik zal hum morgen uutwassen (De Wijk)

    Zie ook:
  2. afwassen(Zuidoost-Drenthe)

    Even de koppies oetwaschern (Padhuis)

    Help is èven oetwasken (Nieuw Schoonebeek)

    oetwischen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...