oetwiezen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. uitwijzen

    Ze hebt alle boetenlaanders oetwezen (Norg)

    Zie ook:
  2. bewijzen, aantonen

    De praktiek, die wes het wel uut (Dwingelo)

    De grondmeter hef oetwezen, dat wij het land moet kalken (Dalen)

    De tied zal het wal oetwiezen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...